Bodem & Wijn

Wat is de invloed van de bodem bij wijnbouw?

Het klimaat is dé bepalende factor of een gebied wel of niet geschikt is voor wijndruiven; daarna is de bodem de belangrijkste factor. De bodem is letterlijk de basis voor de wijnstok. Daaruit haalt hij vocht en voedingsstoffen. Geschikte wijngaardbodems zijn redelijk goed waterdoorlatend, met een niet al te vaste structuur en het vermogen vocht op te nemen en af te voeren. Ze bevatten niet te veel voedingsstoffen, want dat levert wel veel bladgroei op, maar minder rijpe druiven. Bij minder voeding en beperkt beschikbaar water stopt de bladgroei eerder en rijpen de druiven vollediger. In een relatief arme bodem moet de plant een flink wortelsysteem ontwikkelen om te overleven. Voordeel van diep wortelende druivenstokken is dat ze beter bestand zijn tegen extreme weersomstandigheden als storm, strenge vorst en langdurige droogte.
Voor een wijnbouwbodem zijn van belang:
• de structuur
• de vochthuishouding
• de bodemdiepte
• de samenstelling
Om kwaliteitswijn te produceren is het vervolgens noodzakelijk om – gegeven het klimaat – de juiste match tussen de bodem en het druivenras te maken.

STRUCTUUR EN VOCHTHUISHOUDING
Met de structuur van de bodem wordt de samenhang van de losse deeltjes bedoeld. De vochthuishouding hangt samen met die structuur. In de ideale situatie kan de bodem water opnemen, opslaan en weer geleidelijk afgeven. Overtollig water moet hij zo snel mogelijk afvoeren, want daarvan rotten de wortels. Goede drainage is daarom onmisbaar. In warme, droge gebieden vormt een tekort aan vocht een structureel probleem. Water aan de bodem toevoegen, ofwel irrigeren, is dan de oplossing, maar irrigatie is lang niet overal in de wijnwereld mogelijk of toegestaan.

Luchtige, losse bodem = kiezel, zand

Een luchtige, losse bodem met kiezels en zand zorgt voor een goede drainage en bevat weinig voeding.

Regent het te veel, dan verdwijnt overtollig vocht makkelijk. Zo’n waterdoorlatende bodem warmt sneller op, waardoor de druiven eerder van de warmte kunnen profiteren en daardoor goed doorrijpen. Voorbeelden zijn Médoc, Roussillon, Côtes du Rhône en Margaret River (Australië).

Vaste, compacte bodem = klei, leem = bodems dicht bij rivieren en in valleien

Een vaste, compacte bodem houdt makkelijker vocht en voedingsstoffen vast dan een losse, korrelige bodem. Vocht en (te) veel voeding leiden tot (te) veel druiven (hoog rendement) met als gevolg langzamere en vaak onvolledige rijping. Doordat ze compact zijn en vocht vasthouden, warmen ze niet snel op. De bodem blijft langer koud waardoor druiven minder van de warmte profiteren en daardoor langzamer rijpen. Voor kwaliteitswijnen zijn deze bodems minder geschikt dan de luchtige, losse bodems. Bij gebrek aan neerslag droogt een compacte(re) bodem niet snel uit.

BODEMDIEPTE 
Van oudsher staan wijnstokken op arme, weinig vruchtbare bodems waarin de wortels diep kunnen en moeten doordringen om aan voldoende vocht en voeding te komen. Maar er zijn ook voorbeelden van goede, ondiepe bodems waar onderliggend rotsgesteente de (on)diepte bepaalt, zoals de kalksteenbodems van de Côte d’Or die vaak minder dan 1 meter diep zijn.

SAMENSTELLING
Bodems vertonen een enorme variatie in chemische samenstelling. Voedingsstoffen zijn van belang voor het leven in de grond, maar de wijnstok zelf heeft niets aan een rijke, vruchtbare bodem. Daarop groeit hij
te goed en te hard. Hij vormt veel bladeren en veel druiven, maar door de enorme groeikracht hebben die druiven doorgaans weinig suiker, kleur-, geur- en smaakstoffen. Een relatief arme, kalkhoudende bodem verdient de voorkeur. Kalkhoudende bodems zorgen ervoor dat de opname van voeding en vocht beperkt blijft, waardoor druiven eerder beginnen te rijpen en dus vollediger rijp kunnen worden. Het is een fabel dat je de smaak van bijvoorbeeld graniet, leisteen of vuursteen in de wijn proeft. De mineralen die die smaak zouden kunnen geven, zijn namelijk onoplosbaar. Die komen nooit in de druif terecht. Het is wel zo dat de bodem door zijn structuur en samenstelling invloed heeft op de rijping en ontwikkeling van de druiven. Daardoor smaakt een Riesling van een leisteenbodem anders dan die van een kalkrijke zandbodem, maar een mineraal als kwarts of een metaal als ijzer kun je onmogelijk waarnemen in de wijn.