Wijnklimaten

Wat is de invloed van het klimaat bij wijnbouw?

De wijnwereld wordt ook vaak verdeeld in  landen met een koel klimaat en landen met  een warm klimaat.

Bijvoorbeeld : Sauvignon de Touraine = Sauvignon uit  koel klimaat  of Sauvignon uit Casablanca (Chili) = Sauvignon uit warm klimaat

In een koel klimaat is  het groeiseizoen relatief kort. Het wordt in  de lente later warm en in de herfst daalt de  temperatuur eerder. De druif krijgt minder tijd  om te rijpen. Daardoor vormt hij minder suiker  en behoudt hij meer zuren. Koelklimaat wijnen zijn daardoor in het algemeen lichter  en frisser dan die uit een warm klimaat.  Vooral druivenrassen die in korte tijd rijp  kunnen worden, vroeg rijpende rassen, leiden  tot lekkere wijn. Laat rijpende druiven zijn  ongeschikt voor een koel klimaat.

In een warm klimaat is het groeiseizoen lang.

Vroeg en laat rijpende druiven gedijen hier.  De vroege rijpers worden gewoon eerder  geoogst, zodra ze eraan toe zijn. Rassen die  veel langer de tijd nodig hebben om kleur-,  geur- en smaakstoffen te ontwikkelen, blijven  langer hangen. Dat kan omdat de herfst ook  warm is. De druiven vormen meer suiker,  waardoor de wijn na vergisting van de suiker  meer alcohol bevat. Tijdens de rijping nemen  de zuren af. Er ontstaat een andere balans  dan in koelklimaat-wijnen. Warmklimaat wijnen zijn zwaarder, voller en zachter dan  die uit een koel klimaat.

Klimaten zoals hiervoor beschreven beslaan  een uitgestrekt gebied, soms wel met een  omvang van 10.000 km2. Daarbinnen zijn  er plaatselijke verschillen die worden  veroorzaakt door bergketens, bossen, meren  en rivieren. Die specifieke kenmerken zijn  belangrijk bij de keus waar een wijngaard  wordt aangelegd, welke druivenrassen er  worden geplant, hoe er wordt gesnoeid  en wanneer er wordt geoogst. Daarom  wordt in de wijnbouw het klimaat van een  gebied verdeeld in een macro-, meso- en  microklimaat.

Macroklimaat of regionaal klimaat beslaat  het hele gebied en wordt vastgesteld aan  de hand van allerlei metingen die over  een periode van minstens 30 jaar zijn  gedaan. Belangrijk daarbij zijn minimum- en  maximumtemperatuur, hoeveelheid neerslag,  luchtvochtigheid en uren zonneschijn.

Mesoklimaat of lokaal klimaat beslaat een specifiek deel in een gebied waar de  klimatologische omstandigheden anders zijn  door het landschap. Bijvoorbeeld door de  hoogte van heuvels en bergen, de zonexpositie  van de hellingen en de ligging van de dalen.

Microklimaat is het klimaat in één wijngaard  of een (klein) gedeelte ervan of zelfs het  klimaat rondom die ene wijnstok. Hierbij gaat  het om een uiterste verfijning: welk deel van  de wijngaard krijgt meer zon, meer wind of  meer regen? Een beetje meer zon kan tot  volledigere rijping leiden en extra regen of een  gebrek aan wind tot overgevoeligheid voor  (schimmel)ziektes. Denk bij een microklimaat  aan dat hoekje in de tuin of op het balkon, uit  de wind, in de zon, waar sommige planten  veel uitbundiger bloeien dan op een andere  plaats.

KLIMAATFACTOREN

Druiven hebben warmte, (zon)licht en vocht nodig om te groeien en rijp te worden.

TEMPERATUUR
De groei van de wijnplant en de rijping van de  druiven worden grotendeels bepaald door de  temperatuur. In de gebieden waar wijnbouw  al eeuwen bestaat, is het aangenaam  warm en zorgt de temperatuur zelden voor  problemen. Die ontstaan pas als het klimaat  voor wijnbouw aan de koude of aan de hete  kant is. Is het te koud, dan komt de plant  onvoldoende tot ontwikkeling en rijpen de  druiven niet volledig. Is het te warm, dan  stagneren de rijpingsprocessen ook en rijpen  de druiven ongelijkmatig en onvolledig. Wat  ertoe doet, is de gemiddelde temperatuur

van het groeiseizoen van de druivenstok, die  tussen 13 °C en 21 °C ligt. Het groeiseizoen  begint op het noordelijk halfrond in april  en op het zuidelijk halfrond in oktober en  duurt 6 à 7 maanden. Van groot belang is de  temperatuur in de laatste rijpingsmaand. Die  moet voldoende zijn voor toename van het  suikergehalte in de druiven. Tegelijkertijd  mag de temperatuur niet te hoog worden  want dan ontstaat te veel suiker, dus een  potentieel (te) hoog alcoholgehalte, en gaan  er aroma’s verloren.

(ZON)LICHT & KOOLZUURASSIMILATIE
Planten, ook de druif, gebruiken hun bladeren  om suikers (koolhydraten) aan te maken.  Die suikers vormen in eerste instantie de  energiebron voor de groei van de plant.  Later, tijdens de rijpingsfase, gaan de  suikers naar de druiven, waardoor hun eigen  suikergehalte stijgt. De productie van suikers  door de plant heet koolzuurassimilatie. Wat  er feitelijk gebeurt is dat koolzuur uit de

atmosfeer door middel van zonlicht en met  water uit de bodem omgezet wordt in suikers  en zuurstof. Dit proces heet fotosynthese.  Belangrijke factoren voor de fotosynthese  zijn temperatuur en beschikbaar vocht uit  de bodem. Om de fotosynthese goed te laten  verlopen, moeten de bladeren in het licht  hangen.

NEERSLAG voor DE DRUIF & ZIJN OMGEVING
Regen is prettig in de winter en het vroege  voorjaar. De bodem kan het vochtgehalte op  peil brengen en een voorraad aanleggen voor  een zomer met weinig neerslag. Aan het begin  van de lente heeft de plant vocht nodig om  weer tot ontwikkeling te komen. Tijdens het  groeiseizoen kan in warme, droge gebieden  irrigatie nodig zijn om te voorkomen dat de  groei en de rijping blokkeren. In de herfst

daarentegen is regen een risico, zeker als  er geen wind is die de druiven weer droogt.  Vocht vergroot dan de kans op schimmel,  waardoor de druiven rotten. Hoeveel neerslag  een wijngaard nodig heeft, hangt af van de  temperatuur en van het vermogen van de  bodem om vocht vast te houden en/of af te  voeren.

LUCHTVOCHTIGHEID
De luchtvochtigheid is de hoeveelheid  waterdamp die de lucht bevat. In warme  klimaten is een hoge luchtvochtigheid  gevaarlijk, omdat schimmels zich dan  makkelijk vormen en er rot kan optreden.  Aan de andere kant kan het vocht in de lucht  de plant helpen om de fotosynthese beter te

laten verlopen. Hoge luchtvochtigheid speelt  ook een rol bij het ontstaan van edele rot  (pourriture noble) door botrytis cinerea, een  goedaardige schimmel.

WIND
Zolang de wind niet te hard waait, zorgt  hij voor een goede ventilatie tussen de  wijnstokken, voorkomt hij schimmelvorming,  brengt verkoeling en laat de bladeren  wapperen, waardoor ze aan alle kanten zoveel

mogelijk licht vangen. Dat is gunstig voor de  fotosynthese. Maar als de wind te krachtig  wordt, kan hij grote schade veroorzaken,  vooral aan jonge planten.